
Jurisprudentie
AV0252
Datum uitspraak2006-01-19
Datum gepubliceerd2006-01-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200509863/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2006-01-25
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200509863/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 21 oktober 2005 heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd voor de overtreding van artikel 13 van het Besluit opslaan in ondergrondse tanks 1998.
Uitspraak
200509863/1.
Datum uitspraak: 19 januari 2006
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 oktober 2005 heeft verweerder aan verzoeker een last onder dwangsom opgelegd voor de overtreding van artikel 13 van het Besluit opslaan in ondergrondse tanks 1998.
Tegen dit besluit heeft verzoeker bezwaar gemaakt.
Bij brief van 29 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 1 december 2005, heeft verzoeker de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 10 januari 2006, waar verzoeker in persoon en verweerder, vertegenwoordigd door mr. R. Fa-si-oen en T.H. van Donge, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Vaststaat dat verzoeker een buiten gebruik gestelde ondergrondse tank heeft verwijderd zonder dat voorafgaand bodemonderzoek is verricht zoals dat op grond van het Besluit opslaan in ondergrondse tanks 1998 is vereist.
2.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder voornemens is gesubsidieerd oriënterend bodemonderzoek te verrichten op een aantal percelen in de gemeente Haarlemmermeer, waarvan het vermoeden bestaat dat door voormalige bedrijfsactiviteiten bodemverontreiniging is ontstaan. Verzoeker is op 16 juni 2005 aangeschreven dat zijn perceel tot voornoemde groep percelen behoort. Verweerder heeft ter zitting verklaard verzoeker bovenaan de saneringslijst geplaatst te hebben en verzoeker hiervan reeds bericht te hebben.
Vanwege de samenloop van het besluit tot handhaving voor het ontbreken van een bodemonderzoek en de door verweerder gedane toezegging tot uitvoering van oriënterend bodemonderzoek, heeft verweerder de begunstigingstermijn behorende bij de dwangsomaanzegging verlengd tot 1 juni 2006.
Reeds om die reden is de Voorzitter van oordeel dat het vereiste spoedeisend belang ontbreekt en ziet de Voorzitter geen grond voor inwilliging van het verzoek.
2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. W.C.E. Hammerstein-Schoonderwoerd, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. drs. M.A.G. Stolker, ambtenaar van Staat.
w.g. Hammerstein-Schoonderwoerd w.g. Stolker
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 januari 2006
157-484.